• ge·zel·schaps·dier
enkelvoud meervoud
naamwoord gezelschapsdier gezelschapsdieren
verkleinwoord gezelschapsdiertje gezelschapsdiertjes

het gezelschapsdiero

  1. dier dat kan gedijen als huisdier; dier dat heel goed kan samenleven met mensen
     De toestroom bij de pensions is niet verrassend, want het aantal honden in Nederland is vorig jaar flink gestegen. Zeker tijdens de eerste lockdown, toen we allemaal binnen moesten blijven, nam de behoefte aan een gezelschapsdier enorm toe. Volgens sommige schattingen kwamen er zelfs 200.000 puppy's bij.[1]
     Dat het snorrende gezelschapsdier zich buiten ontpopt tot een gevaar voor zijn ecologische omgeving, is bekend. Katten hebben het gemunt op vogels, muizen, vleermuizen, vissen, reptielen en insecten, en maken tijdens hun jacht natuurlijk geen onderscheid tussen bedreigde diersoorten en plaagdieren.[2]
     De Universiteit Utrecht gebruikt jaarlijks een bepaald aantal katten in het onderwijs voor dierenartsen in opleiding, die moeten leren hoe een kat moet worden behandeld. "Daarnaast werken we aan medicijnen voor dieren", zegt De Leeuw. "Onlangs waren we zó ver met de ontwikkeling van een vaccin tegen kattenziekte, dat we konden gaan testen op katten zelf. Dan heb je meer katten nodig en zie je een plotselinge piek." Volgens De Leeuw hebben deze gevaccineerde testkatten overigens allemaal een tweede leven gekregen als gezelschapsdier.[3]
  1.   Weblink bron “Het is druk bij de dierenpensions na de coronaversoepelingen” (Zaterdag 5 juni 2021, 14:49), NOS
  2.   Weblink bron “'Wie zijn kat niet aanlijnt, overtreedt Europese regels'” (Woensdag 27 november 2019, 09:33), NOS
  3.   Weblink bron “Daling aantal dierproeven stopt, 'soms kun je er niet omheen'” (Woensdag 10 april 2019, 19:45), NOS