gezagvoerder
- ge·zag·voer·der
- In de betekenis van ‘iem. die het bevel heeft’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
- Samenstellende afleiding van gezag en de stam van voeren met het achtervoegsel -der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezagvoerder | gezagvoerders |
verkleinwoord | - | - |
de gezagvoerder m
- (beroep) (verkeer), (scheepvaart), (luchtvaart) een persoon op wie de hoogste verantwoordelijkheid rust aan boord van een vlieg- of vaartuig
- Omdat de gezagvoerder geveld werd door een ziekte, moest de eerste stuurman zijn taak overnemen.
- Het woord gezagvoerder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gezagvoerder" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gezagvoerder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be