gevuldheid
- Geluid: gevuldheid (hulp, bestand)
- ge·vuld·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gevuldheid | |
verkleinwoord |
de gevuldheid v
- het van een vulling voorzien zijn
- ▸ Gelukzalig gehoorzaam zo neerliggend drong niets meer tot hem door dan de weldadige gevuldheid van zijn zacht samentrekkende anus.[2]
- het niet mager zijn
- [1] bolheid
- [1] leegheid
- Het woord gevuldheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.