Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bol·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bolheid bolheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bolheidv

  1. het bolvormig zijn
    • Het vreemdst aan de superbloedmaan van maandag was het verlichte sikkeltje dat vlak voor en vlak na de totale verduistering te zien was. Het was niet scherp begrensd en vooral: anders van vorm dan de sikkeltjes die we voor en na nieuwe maan zien. Daardoor ontbrak de suggestie van bolheid, de maan leek raar plat. [2] 
  2. (figuurlijk) het vol zijn van eigenwaan
    • Fred schetst hoe mensen elkaar binnen vier muren begluren, belagen, bedreigen, bekampen en terroriseren, vanuit een schreeuw om begrip en een schrijnende nood aan warmte. 'Fred is dan ook een reflectie op en over onze dagelijkse nonsensdialogen. Ondanks hun ondraaglijke bolheid vertolken die immers menselijke existentie', verduidelijkt Lies. [3] 
    • Wij zijn met Heer Bommel grootgebracht, hebben door het meebeleven van zijn avonturen de geheimen van de wetenschap, zowel zuiver (prof. Prlwytzkofski) als onzuiver (prof. Sickbock) kunnen ontraadselen, de roerselen van de artistieke ziel (Wammes Waggel, Terpen Tijn) leren kennen, de holheid van magistraten en bolheid van hoge politie-ambtenaren naar waarde leren schatten, de zorgen van de grootgrutter leren kennen, ons als ondernemers de spiegel door Super en Hieper laten voorhouden, en wat al niet meer. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen