• ge·vlieg
enkelvoud meervoud
naamwoord gevlieg -
verkleinwoord - -

het gevliego

  1. herhaaldelijke verplaatsing door de lucht op eigen kracht of met behulp van een vliegtuig
    • Uit videobeelden bleek dat kolibries inderdaad korter dronken van bloemen met nicotine, wellicht vanwege de bittere smaak. (…) Het vele heen en weer gevlieg verhoogt de kans dat een bloem wordt bevrucht met stuifmeel van een plant verderop. [2]
    • Voor het gemak vergeet Nieuwenhuis dat zijn gevlieg nog veel meer schadelijke effecten heeft. Zoals lawaai, gebruik van schaarse grondstoffen, ruimtegebruik door vliegvelden en aantasting van de stratosfeer. [3]
  2. (figuurlijk) voortdurende gehaaste verplaatsingen
    • Wees niet zo westers - is dat geren en gevlieg echt een westerse eigenschap of haasten ze zich in China of India net zo zeer? [4]
84 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[5]