• ge·uit
  • vervoeging van uiten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt
vervoeging van: uiten…
verbogen vorm: geuite

geuit

  1. voltooid deelwoord van uiten
  2. vormt de voltooide tijden
    • De commissie heeft flinke kritiek geuit op de grote overschrijding van het budget. 
  3. vormt de lijdende vorm
    • Er werden verschillende bezwaren geuit. 
  4. attributief gebruikt
    • Daarmee wordt voldaan aan een reeds lang geuite wens van hem.