• ge·troos·ten

getroosten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
getroosten
getroostte
getroost
zwak -t volledig
  1. zich ergens voor inzetten door er moeite voor te doen
    • Of alle leden de waarheden hebben kunnen verteren, die de Koningin hun voorhield mag worden betwijfeld en sommigen meenden, dat er een grotere geestdrift zou zijn gewekt, indien op de vastbeslotenheid van Nederland om zich de uiterste krachtsinspanning te getroosten ter wille van de gezamenlijke verdediging van de vrije wereld, krachtiger de nadruk zou zijn gelegd. [2] 
    • Dat is overigens niet van een leien dakje gegaan, ondanks de aanpassingen die de politie zich getroostte. Velen bleken zich niet thuis te voelen en verlieten na kortere of langere tijd de organisatie. De afgelopen decennia zijn enorme investeringen gedaan om de afspiegeling van de samenleving te bereiken, en eigenlijk is dat nog steeds maar beperkt gelukt.[3]  
80 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Withuis, Jolande
    Juliana 2016 ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 456
  3. Volkskrant Kees van der Vijver 29 mei 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be