1. Gesuikerde pinda's.
  • ge·sui·ker·de pin·da
enkelvoud meervoud
naamwoord gesuikerde pinda gesuikerde pinda's
verkleinwoord

de gesuikerde pindav / m

  1. (voeding) lekkernij in de vorm van een aardnoot zonder de dop, gebrand en omhuld met een krokant laagje suiker
     Opeens vond ik tussen de rozijnen een gesuikerde pinda.[1]
     Ik was ziek geweest en hij had thuis geleerd dat je je vrienden iets geeft als er iets te vieren valt, dus had hij een puntzakje met gesuikerde pinda's voor me gekocht.[2]
  1.   Weblink bron
    Lotte Hogeweg
    Suppression in interpreting adjective noun combinations and the nature of the lexicon : Appendix 2 : Contexts (24 oktober 2019) in: Journal of Semantics, jrg. 36 nr. 4 (november 2019)
  2.   Weblink bron Schattebout : Over eten & liefde in: De Gids., jrg. 173 nr. 6 (september/oktober 2010), Balans, Amsterdam, p. 728