• ge·spreks·tolk
enkelvoud meervoud
naamwoord gesprekstolk gesprekstolken
verkleinwoord - -

de gesprekstolkm

  1. (beroep) iemand die zorgt voor de vertaling van wat twee mensen die verschillende talen spreken tegen elkaar zeggen
     De gesprekstolk zit gewoonlijk tussen de gesprekspartners in en vertaalt zin voor zin een gesprek in en uit beide talen.[1]
     Ettelijke trappen naar beneden bevindt zich het tolkenpraktikum. Daar kunnen in vier cabines studenten zich oefenen in het consecutief vertalen van de gesprekstolk.[2]
  1.   Weblink bron
    Mike van der Vijver
    Het verschil tussen vertalen en vertolken : Over het werk van congrestolken, Genootschap Onze Taal, Den Haag in: Onze Taal  , jrg. 66 nr. 4 (april 1997), p. 80
  2.   Weblink bron
    Wammes Bos
    De tolk-vertalerschool puilt uit maar voor Maastrichtse tolk-vertalers is geen werk in: NRC Handelsblad, jrg. 20 nr. 172 (24 april 1990), p. 25 (O&W 5) kol. 2