• ge·set·teld
vervoeging van: settelen…
verbogen vorm: gesettelde

gesetteld

  1. voltooid deelwoord van settelen


stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gesetteld gesettelder gesetteldst
verbogen gesettelde gesetteldere gesetteldste
partitief gesettelds gesettelders -

gesetteld [1]

  1. een vaste maatschappelijke positie verworven hebbend [2]
     Dat blijkt uit het rapport De leefomgeving van twintigers dat het CBS vandaag presenteert. Deze ‘flexgeneratie’ groeit, meldt het instituut. De minst gesettelde groep twintigers, studerend zonder vaste relatie, was in 2014 ruim twee keer zo groot als de groep meest gesettelde twintigers, met een vaste baan en relatie. In 2004 waren deze groepen nog even groot.[3]
     De regering zegt dat de 'nieuwkomers' al minstens tien jaar in Kashmir woonden, gesettelde arbeidsmigranten bijvoorbeeld. Zij hebben vanaf nu ook het recht op lokale overheidsbanen en eigen land, iets dat eerder, onder de gedeeltelijke autonomie, niet mogelijk was.[4]
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. gesetteld op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Wonen, werken, liefde: de 'flexgeneratie' doet alles later” (Vrijdag 6 maart 2015), NOS
  4.   Weblink bron
    Aletta André
    “Jaar na nieuwe status Kashmir nog geen vrede en economische groei” (Woensdag 5 augustus 2020), NOS
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be