geselaar
- ge·se·laar
- naamwoord van handeling geselen met het achtervoegsel -aar[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geselaar | geselaars |
verkleinwoord |
de geselaar m
- iemand die een ander of zichzelf mishandelt
- iemand die iets mishandelt
- [1] flagellant
- Het woord geselaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geselaar" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be