Flagellanten door Francisco de Goya
  • fla·gel·lant
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geselbroeder’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • van het Latijnse flagellans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord flagellant flagellanten
verkleinwoord

de flagellantm

  1. iemand die zichzelf geselt uit boetedoening
    • In veel godsdiensten zijn er fanatieke flagellanten die hopen in het paradijs te komen als ze zichzelf maar geselen. 
    • Hoe langer Eunice gevolgd wordt op haar odyssee door Noord-Engeland, hoe (godsdienst)waanzinniger ze wordt. Ze is geobsedeerd door het Kwaad, in haarzelf en in anderen, en straft nu eens zichzelf, als een moderne flagellante, en dan weer een willekeurige ander, in de hoop dat vervolgens de goddelijke vergelding op haar neer zal dalen. Vergeefs. “Ik dood mensen en er gebeurt niets,” roept ze vertwijfeld uit als ze in een restaurant boven de snelweg staat; “God heeft me vergeten.” Uiteindelijk vraagt ze Miriam om haar te doden, zodat ze als offer-slachtoffer naar de hemel kan. [3] 
  2. iemand die anderen geselt om zijn seksuele behoeften te bevredigen
    • - Hij was een flagellant die regelmatig naar een SM-club ging. 
56 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[4]