geschiedenisfilosofie

  • ge·schie·de·nis·fi·lo·so·fie
enkelvoud meervoud
naamwoord geschiedenisfilosofie geschiedenisfilosofieën
verkleinwoord

de geschiedenisfilosofiev

  1. (wetenschap) een tak van de filosofie die zich enerzijds bezighoudt met de betekenis die mogelijk kan worden toegekend aan de menselijke geschiedenis en anderzijds de praktijk van geschiedschrijving analyseert
     Om een antwoord te vinden op de vraag hoe de vrijheid en de onontkoombaarheid samengaan en wat de essentie van deze twee begrippen uitmaakt, kan en moet de geschiedenisfilosofie een pad volgen tegengesteld aan het pad van de andere wetenschappen. In plaats van eerst de begrippen vrijheid en onontkoombaarheid in zichzelf te definiëren en de verschijnselen van het leven vervolgens bij die definities onder te brengen, moet de geschiedkunde uit de enorme hoeveelheid aan haar ondergeschikte verschijnselen, die zich altijd afhankelijk van de vrijheid en de onontkoombaarheid voordoen, een definitie van de begrippen vrijheid en onontkoombaarheid afleiden.[1]
     In samenhang hiermee ontwikkelde hij ook de volkskerkgedachte. Uiterlijk mag deze soms vrij veel gelijkenis vertonen met de klassiek-gereformeerde gedachte dat Nederland een tweede Israël is, inhoudelijk gaat het om twee verschillende zaken. De idee van een tweede Israël is het gevolg van de toepassing en actualisering van de Bijbel, terwijl de volkskerkgedachte een product van Hoedemakers geschiedenisfilosofie is.[2]
  2. (wetenschap) het onderzoek naar het waartoe van de menselijke geschiedenis
  1. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  2.   Weblink bron
    prof. dr. W. J. op ’t Hof
    “Echt hervormd, weet wat je zegt” (17 maart 2010), Reformatorisch Dagblad