• ge·rust·stel·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord geruststelling geruststellingen
verkleinwoord

de geruststellingv

  1. de daad van het geruststellen
    • De arts gaf ons de geruststelling dat we ons niet bang hoefden te maken. 
  2. de mededeling waarmee je iemand geruststelt, de verzekering
    • Het mooie cijfer dat ik had gehaald voor het wiskunde proefwerk was een hele geruststelling.