• ge·ron·nen
  • In de betekenis van ‘gestremd’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • uit het Middelnederlands [2]
stellend
onverbogen geronnen
verbogen
partitief geronnens

geronnen [3]

  1. van bloed dat uit het lichaam is gestroomd, dat het gestold is
    • Men toonde de gewonde man zijn gelaarsde, met geronnen bloed overdekte geamputeerde been. Oh! Ooooh! snikte hij als een vrouw. De dokter, die voor de gewonde man stond en hem aan vorst Andrejs gezicht onttrok, ging opzij.[4] 
    • Het volgende dat ik me herinner is dat ik in een gang op een brancard lag. Ik had geronnen bloed en verband op de rug van mijn handen en op mijn elleboog. Ik dacht dat ik misschien was gevallen en ergens op de administratie van de campus was. Ik was heel kalm en vroeg me af waar mijn zus was. Een assistent legde uit dat ik was aangerand. [5]  
  • Zo gewonnen, zo geronnen.
geld dat men snel wint raakt men ook vaak gauw weer kwijt ofwel: als iets heel makkelijk is komen aanwaaien dan is het verlies ervan niet zo erg
74 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[6]