• ge·pen·si·o·neer·de
  • In de betekenis van ‘iem. die pensioen trekt’ voor het eerst aangetroffen in 1814 [1]
  • afgeleid van gepensioneerd met het achtervoegsel -e [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gepensioneerde gepensioneerden
verkleinwoord

de gepensioneerdev / m

  1. iemand die zich teruggetrokken heeft van de arbeidsmarkt
    • De gepensioneerde werkte hard aan het wikiwoordenboek, maar verdiende daar geen geld mee. 
    • Veel gepensioneerden werken als vrijwilliger in verpleeghuizen. 
vervoeging van: pensioneren…
verbogen vorm: gepensioneerdee

gepensioneerde

  1. verbogen vorm van gepensioneerd, voltooid deelwoord van pensioneren

gepensioneerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van gepensioneerd
     Deze gepensioneerde treinconducteur had zich al sinds 2004 niet geschoren of geknipt en had een indrukwekkend lange witte baard.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]