generen
- ge·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hinderen, schamen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse se gêner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
generen |
geneerde |
gegeneerd |
zwak -d | volledig |
generen
- wederkerend zich ~ schaamte voelen
- Hij geneerde zich voor zijn vergeetachtigheid.
1. schaamte voelen
- Het woord generen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "generen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "generen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
generar |
generen