Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·luks·zon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gelukszon gelukszonnen
verkleinwoord gelukszonnetje gelukszonnetjes

Zelfstandig naamwoord

de gelukszonv / m

  1. (figuurlijk) het geluk dat men zich voorstelt als een stralende zon
Uitdrukkingen en gezegden
  • zijn gelukszon begint te tanen
hij begint steeds meer pech te krijgen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen