geloofwaardigheidsprobleem
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·loof·waar·dig·heids·pro·bleem
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van geloofwaardigheid zn en probleem zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geloofwaardigheidsprobleem | geloofwaardigheidsproblemen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het geloofwaardigheidsprobleem o
- het verlies in vertrouwen dat mensen voor iemand kunnen hebben
- In een terugkeer van de gulden ziet Knot helemaal niks, liet hij zijn gehoor van studenten nogmaals weten. In het theoretische geval dat daartoe zou worden besloten, zou hij zijn functie neerleggen. 'Ik zou toch echt een geloofwaardigheidsprobleem hebben als ik leiding zou moeten geven aan een operatie die ik onjuist acht voor Nederland. Dat maak ik niet mee."[1]
- Minister Stef Blok (Wonen) heeft een 'mega-geloofwaardigheidsprobleem'. Dat vindt Paulus Jansen van de SP. De minister deelde een rapport over de huizenmarkt volgens hem niet op tijd met de Tweede Kamer. Jansen wapperde donderdag aan het begin van een debat over de kwestie meteen met een motie van wantrouwen.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord geloofwaardigheidsprobleem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Het Parool 21 MAART 2014 Nederlandsche Bank dacht aan einde van de euro
- ↑ Het Parool 21 MAART 2014 Blok heeft mega-geloofwaardigheidsprobleem