geloofwaardigheidsprobleem

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·loof·waar·dig·heids·pro·bleem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geloofwaardigheidsprobleem geloofwaardigheidsproblemen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geloofwaardigheidsprobleemo

  1. het verlies in vertrouwen dat mensen voor iemand kunnen hebben
    • In een terugkeer van de gulden ziet Knot helemaal niks, liet hij zijn gehoor van studenten nogmaals weten. In het theoretische geval dat daartoe zou worden besloten, zou hij zijn functie neerleggen. 'Ik zou toch echt een geloofwaardigheidsprobleem hebben als ik leiding zou moeten geven aan een operatie die ik onjuist acht voor Nederland. Dat maak ik niet mee."[1] 
    • Minister Stef Blok (Wonen) heeft een 'mega-geloofwaardigheidsprobleem'. Dat vindt Paulus Jansen van de SP. De minister deelde een rapport over de huizenmarkt volgens hem niet op tijd met de Tweede Kamer. Jansen wapperde donderdag aan het begin van een debat over de kwestie meteen met een motie van wantrouwen.[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen