gelofte
- ge·lof·te
- In de betekenis van ‘plechtige belofte’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Naamwoord van handeling van geloven met het achtervoegsel -te [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelofte | geloftes geloften |
verkleinwoord | geloftetje | geloftetjes |
de gelofte v
- een plechtige verklaring iets voortaan te zullen doen of na te zullen laten
- Bij zijn toetreden tot de orde legde hij een gelofte van armoede af .
1. een plechtige verklaring iets voortaan te zullen doen of na te zullen laten
- Het woord gelofte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gelofte" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "gelofte" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gelofte op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be