gelieg
- ge·lieg
- naamwoord van handeling van liegen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelieg | |
verkleinwoord |
het gelieg o
- het aanhoudend liegen en bedriegen
- ▸ Hij werd verschrikkelijk kwaad, en denkt u zich eens in: die brutaliteit, dat gelieg en die koppigheid van die man.[2]
- ▸ Naar zijn mening lokt Stemwijzer "gelieg en gedraai" uit door suggestieve vragen te stellen, waarop alleen 'ja' of 'nee' kan worden geantwoord. "Politieke partijen zijn er op uit om onze stem te winnen", zegt Krouwel in het AD. "Dus draaien ze ons zo af en toe een rad voor ogen."[3]
- Het woord gelieg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “Kieskompas: Stemwijzer is misleidend” (08-05-2010), NOS