Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • geld·koe·rier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geldkoerier geldkoeriers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de geldkoerierm

  1. (financieel) persoon die een grote hoeveelheid contact geld van de ene naar de andere plaats brengt
     In de zaak speelt ook een ripdeal in de Dominicaanse Republiek een rol. Daarbij werd een vrouwelijke geldkoerier van 200.000 euro beroofd. Dat geld was vermoedelijk van de twee in Nederland gearresteerde verdachten. Eén van de rovers werd naderhand vermoord.[1]
     Op Schiphol is een geldkoerier uit Ecuador aangehouden. Hij probeerde zaterdag met 235.000 euro verstopt in zijn koffer door de controle te komen.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Recherche voorkomt drugsmoord” (Vrijdag 18 november 2011, 15:26), NOS
  2.   Weblink bron “Geldkoerier op Schiphol aangehouden” (Woensdag 15 september 2010, 17:18), NOS