gekkin
- gek·kin
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gekkin | gekkinnen |
verkleinwoord | gekkinnetje | gekkinnetjes |
de gekkin v
- (schertsend) een mal, gek meisje of vrouw
- Dan horen we in voice-over het essay dat een van hen schreef in opdracht van de leraar die hen op hun vrije zaterdag liet nablijven. „U ziet ons, zoals u ons wilt zien, in de eenvoudigste termen (…). U ziet ons als brein, atleet, gekkin, prinses en crimineel.” Allemaal stereotypen die bevestigd worden door de beelden die volgen, waarin de personages een voor een geïntroduceerd worden. Ze hebben slechts één overeenkomst: vervelende ouders. [1]
- een vrouwelijke psychiatrische patiënt
- Zij spookt door mijn hoofd als de gekkin op de zolder van Mr. Rochester in Jane Eyre. De vrouw in de rafelige bruidsjurk.[2]
- Japanse luit
- [2] zottin, waanzinnige
- iemand voor zijn gekkin houden
een meisje of vrouw voor de mal houden
- Het woord gekkin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gekkin" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ NRC André Waardenburg 13 januari 2012
- ↑ Volkskrant Chazia Mourali 2 december 2000
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be