gekef
- ge·kef
- Naamwoord van handeling van keffen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gekef | |
verkleinwoord |
het gekef o
- het aanhoudend blaffen van een hond
- Jan Hinsenveld (81) schrok vrijdagmorgen om 05.15 uur wakker door het gekef van zijn twee Jack Russels. [2]
- Van de recordpoging is een filmpje gemaakt dat op YouTube is gezet. Daarop is, tussen geblaf en gekef door, te zien dat de best lenige baasjes uit Hongkong hun stinkende best doen om eens lekker te kroelen met de puppies. [3]
- (figuurlijk) geruzie van mensen
- Het woord gekef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gekef" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 30-12-16 'Inbreker' in Almelo blijkt krantenbezorger
- ↑ Tubantia Tom Tates 12 jan. 2017 Lenige Chinezen verbreken wereldrecord hondenyoga
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be