het gejubel van het publiek voor de langsrijdende koningin
  • ge·ju·bel
enkelvoud meervoud
naamwoord gejubel
verkleinwoord

het gejubelo

  1. voortdurend juichen
    • Het anti-populistische gejubel mag ook om een andere reden wat dimmen. Maar liefst drie volksmenners van Denk zijn de Kamer binnengeslopen. Dat zien al die blije anti-populistische feestvierders over het hoofd. De gladde agitatoren van Denk met hun programma dat slachtofferdenken en rancune langs etnische lijnen exploiteert, vormen een binnenlands gevaar.[2] 
    • Via een keizersnede kwam de baby ter wereld. Hij woog toen 1 kilo. Na drie maanden op de intensive care weegt de jongen inmiddels 3 kilo. Hij heeft geen serieuze gezondheidsproblemen, al is het te vroeg voor gejubel. „We moeten geduldig zijn”, zegt Krolak-Olejnik.[3] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf NAUSICAA MARBE 16 mrt. 2017
  3. de Telegraaf 20 apr. 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be