gejubel
- ge·ju·bel
- Naamwoord van handeling van jubelen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gejubel | |
verkleinwoord |
het gejubel o
- voortdurend juichen
- Het anti-populistische gejubel mag ook om een andere reden wat dimmen. Maar liefst drie volksmenners van Denk zijn de Kamer binnengeslopen. Dat zien al die blije anti-populistische feestvierders over het hoofd. De gladde agitatoren van Denk met hun programma dat slachtofferdenken en rancune langs etnische lijnen exploiteert, vormen een binnenlands gevaar.[2]
- Via een keizersnede kwam de baby ter wereld. Hij woog toen 1 kilo. Na drie maanden op de intensive care weegt de jongen inmiddels 3 kilo. Hij heeft geen serieuze gezondheidsproblemen, al is het te vroeg voor gejubel. „We moeten geduldig zijn”, zegt Krolak-Olejnik.[3]
- Het woord gejubel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gejubel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf NAUSICAA MARBE 16 mrt. 2017
- ↑ de Telegraaf 20 apr. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be