geilbekken
- Geluid: geilbekken (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɣɛilbɛkə(n) / (3 lettergrepen)
- geil·bek·ken
- samenstelling van geil bn en bekken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
geilbekken |
geilbekte |
gegeilbekt |
zwak -t | volledig |
geilbekken
- inergatief (informeel) wellustig praten, vuilbekken
- Tegen ons moeder hoorde ik hem zeggen dat de soldaten naar haar liepen te geilbekken. Ze konden ons beter niet zien staan. Ons moeder trok me bezorgd dichter tegen zich aan. Ik keek onder Frenskes arm door naar het geilbekken van de soldaten. [1]
- Het woord geilbekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geilbekken" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Nicolasen, L.De geuzendochter: de legende van Kiste Trui en de Slag op de Mokerheide (2017) Balans, Amsterdam; ISBN 9789460034114; hfst. 12; geraadpleegd 2018-03-22
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be