• ge·hoor·ze·nuw
enkelvoud meervoud
naamwoord gehoorzenuw gehoorzenuwen
verkleinwoord gehoorzenuwtje gehoorzenuwtjes

de gehoorzenuwv / m

  1. (anatomie) deel van de VIII ste hersenzenuw de trilhaarcellen in het slakkenhuis met de hersenen verbindt waardoor het mogelijk wordt geluid te ervaren
     Vera kan weer een beetje horen door een speciaal apparaatje, een Cochleair Implantaat (CI), dat via elektroden geluiden doorgeeft aan de gehoorzenuw. De CI heeft wel beperkingen: volgens de Nederlandse Vereniging van Slechthorenden (NVVS) blijft het soms moeilijk om verschillende geluiden goed van elkaar te scheiden en is het lastig om te bepalen waar geluid vandaan komt.[3]
  1. gehoorzenuw op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Vera en Kyteman
    “Speciaal concert Kyteman voor doof meisje” (Woensdag 6 augustus 2014, 18:39), NOS