Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·griefd·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gegriefdheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gegriefdheid v [1]

  1. de mate waarin iemand zich beledigd voelt; de mate waarin men zich gekwetst voelt
     Het gevoel van gegriefdheid was verdwenen.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen