gaper
- ga·per
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gaper | gapers |
verkleinwoord | - | - |
de gaper m
- iemand die gaapt
- houten beeld met gapende mond en uitgestoken tong, uithangteken van drogisten en apothekers
- (tweekleppigen) Mya arenaria (afkorting) van strandgaper
- Het woord gaper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gaper" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.