Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Gambir


 
1. De gambir (Uncaria gambir) getekend.
  • gam·bir
  • van Indonesisch gambir, in de betekenis "afkooksel van gambirbladeren" aangetroffen vanaf 1819 (zie vindplaats hieronder) [1]
v/m enkelvoud meervoud
naamwoord gambir gambirs
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als plantennaam.

de gambirv / m

  1. (plantkunde) struik Uncaria gambir   in Zuidoost-Azië
    • De gambirs zijn van dieper geur,
      ook helder-rein, maar rose getint.
       [2]
    • Zie, de schoonheid der angsanabloem moet voor de uwe onderdoen, ook kan de fraaiheid der gambir niet bij de uwe worden vergeleken. [3]
 
1. Het gambir voor het pruimen van sirih.
o enkelvoud meervoud
naamwoord gambir -
verkleinwoord - -

het gambiro

  1. afkooksel van bladeren van de gambirstruik, gebruikt bij het pruimen van sirih en het leerlooien
    • In de eerste plaats sirih, een soort sterk pepermuntachtig smakend blad. Dan voeg je daarbij een stukje pinangnoot (van de aracapalm), erg bitter, en wat witte kalk en gambir, die heeft een sterke looistofsmaak, nogal samentrekkend, en dan ten slotte een flinke dosis tabak. [4]
    • Het kaauwen van betelbladen, van arékanoten, van tabak, en van gambir is gemeen onder alle volksklassen. [5]
10 % van de Nederlanders;
11 % van de Vlamingen.[6]