Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gal·koorts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord galkoorts galkoortsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de galkoortsv / m

  1. (medisch) koortsende ziekte waarschijnlijk malaria
     Na zijn bevrijding uit de gevangenschap kwam hij aan in Orjol en op de derde dag na zijn aankomst werd hij, terwijl hij zich voorbereidde op zijn vertrek naar Kiev, ziek en zijn ziekbed in Orjol duurde drie maanden: naar de artsen zeiden leed hij aan galkoorts.[2]
     Men schreeuwt zomtijts veel over de ongezondheid in de verzengde luchtstreeken, dog gedurende twee a drie jaren is het op veel plaatsen in Neederlandt eer slimmer als beter geweest, en zijn er ontallijke menschen ten grave gedaalt aan galkoortsen, roodeloop, etc.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Dokkumer roddelt in gekaapte brieven” (12 oktober 2012), Reformatorisch Dagblad