• frons
1,3 enkelvoud meervoud
naamwoord frons -
verkleinwoord - -
2 enkelvoud meervoud
naamwoord frons fronsen
fronzen
verkleinwoord fronsje fronsjes

de fronsv / m

  1. o (valkerij): een aandoening van keel, luchtpijp en krop veroorzaakt door een ééncellige parasiet (Trichomonas gallinae)
  2. v/m: rimpel in het gelaat, die vaak een uitdrukking van verbazing of ongeloof is
  3. o (dierkunde): deel van de kop van een insect gelegen tussen beide antennes
vervoeging van
fronsen

frons

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fronsen
    • Ik frons. 
  2. gebiedende wijs van fronsen
    • Frons! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fronsen
    • Frons je? 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be