• fo·re·gå·en·de
  • Afgeleid van met het voorvoegsel fore- en met het achtervoegsel -ende.
Naar frequentie 35055
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud foregående mer foregående mest foregående
o enkelvoud foregående
meervoud foregående
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
foregående mer foregående mest foregående

foregående

  1. voorafgaand, voorgaand, vorig
  • foregående dag
de vorige dag

foregående

  1. onvoltooid deelwoord van foregå
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   foregående                    

foregående o

  1. voorgaande
    «I det foregående har vi behandlet ...»
    In het voorgaande hebben we behandeld ...