• fon·du·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fonduen
/fɔnˈdyə(n)/
fondude
/fɔnˈdydə/
gefonduud
/ɣəfɔnˈdyt/
zwak -d volledig

fonduen

  1. inergatief, (voeding) als fondue eten of bereiden
    • Op haar verjaardagsfeest hebben we allemaal samen gefonduud. 
  • Tot 1996 werd dit werkwoord in de officiële spelling vervoegd met als stam fondue-. Sinds 2006 is de vervoeging regelmatig, met als stam fondu-.
95 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be