foerier
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- foe·rier
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bevoorradingsonderofficier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1594 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | foerier | foeriers |
verkleinwoord | foeriertje | foeriertjes |
Zelfstandig naamwoord
de foerier m
- (militair) een onderofficier die de taak heeft om de uitrusting, met name de uniformen, te verdelen en de voorraden te bewaren
Vertalingen
1. een onderofficier die de taak heeft om de uitrusting, met name de uniformen, te verdelen en de voorraden te bewaren
Gangbaarheid
- Het woord foerier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "foerier" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "foerier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be