Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • foef
enkelvoud meervoud
naamwoord foef foefen
verkleinwoord foefje
foefke
foefjes
foefkes

Zelfstandig naamwoord

de foefv / m

  1. (vulgair) vagina
  2. truc, handigheidje
    • Dit werkt niet. Weet jij daar een foefje voor? 
  3. uitvlucht, een (kleine) leugen, valse mededeling, drogreden, smoes
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3] Iemand een foefke vertellen.
iemand iets wijs maken

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be