Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • foef·ke
enkelvoud meervoud
naamwoord foef
verkleinwoord foefke foefkes

Zelfstandig naamwoord

het foefkeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord foef
    • Ge maakt mij een foefke wijs. 
    • Met die foefkes moet ge bij mij niet afkomen. Ik geloof dat niet. 

Verwijzingen