• fluis·ter·stem
enkelvoud meervoud
naamwoord fluisterstem fluisterstemmen
verkleinwoord - -

de fluisterstemv / m

  1. opzettelijk zacht klinkende spraak
     ‘Feel the bass,” zingt Steve Spacek zacht. „Hopefully I can take you to outer space.” Ja, die fluisterstem is misschien wel verantwoordelijk voor de space in zijn slaapkamerfunk.[2]
     Toch zijn in die desoriënterende wolk van drummachines, fluisterstemmen en zweverige keyboarddeuntjes nog de restanten van popliedjes te ontdekken.[3]
     Ik was eens met een collega op ziekenbezoek bij een oudere vriend van hem die werkelijk stokdoof was. De zieke hield ons weliswaar een microfoon voor, verbonden met een gehoorapparaat, maar mijn collega sprak hem zacht, maar goed articulerend, alleen toe met zijn fluisterstem. Uit het gesprek bleek, tot mijn verbazing, dat de patiënt hem feilloos kon volgen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rolinde Hoorntje
    “Ontspannen, niet saai en zwoel, niet té sexy” (9 januari 2019) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Hester Carvalho
    “Zeeziek makende wolk van fluisterstemmen en gesuis” (8 december 2011) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Jan A. Bernards Malden
    “Slecht verstaan zit soms in het brein” (20 juni 2009) op nrc.nl