fluister
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fluis·ter
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fluisteren |
fluister
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fluisteren
- Ik fluister.
- gebiedende wijs van fluisteren
- Fluister!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fluisteren
- Fluister je?