fistel
- fis·tel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afvoerkanaal van etter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1301 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fistel | fistels |
verkleinwoord | fisteltje | fisteltjes |
- (medisch) een kanaalvormige zweer
- Hij ging naar de dokter vanwege een fistel.
1. een kanaalvormige zweer
- Het woord fistel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fistel" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fistel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be