• IPA: /ˈfiːliʲʊs/

fīlius m

  1. (familie) zoon
  2. (in het meervoud) kinderen
  • Nemo non formosus filius matri.
    • Een moeder ziet de gebreken van haar eigen kinderen niet. (letterlijk: "Voor een moeder is geen enkel kind niet mooi.")
  • filius Fortunae
    • gelukskind
  • In nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti. Amen.
    • In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.