Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·zit·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord fietszitje fietszitjes

Zelfstandig naamwoord

het fietszitjeo dim. tant.

  1. zitje voor kleine kinderen, aan het stuur gehangen of achter op de bagagedrager bevestigd

Gangbaarheid

Meer informatie