Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiet·sers·brug
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsersbrug fietsersbruggen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de fietsersbrugv / m

  1. brug die speciaal gemaakt is voor fietsverkeer
     Het inhijsen van een voetgangers- en fietsersbrug bij station Arnhem is zonder problemen verlopen. De brug hing zeven uur eerder dan gepland op zijn plaats.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Inhijsen brug station Arnhem geslaagd” (Zondag 8 augustus 2010, 21:21), NOS