Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiet·sen·zaak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsenzaak fietsenzaken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de fietsenzaakv / m

  1. winkel waar men fietsen kan kopen
     Henk van Beek, mecanicien bij Salden een bekende fietsenzaak in Limburg, legt uit: "Als je een emmer water aan een touwtje hebt, en je houdt het touwtje vrij kort, dan kan je makkelijk blijven ronddraaien. Als het touw langer wordt, wordt de kracht vele malen hoger. En dat werkt ook zo in je wiel."[2]
     De gemeente Amsterdam heeft Rijwielhandel Oud West aan de Frederik Hendrikstraat voor een maand gesloten, omdat er gestolen fietsen werden verkocht. Het is voor het eerst dat de gemeente Amsterdam een fietsenzaak sluit vanwege heling.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Ook met magneetjes kun je stiekem harder fietsen” (Dinsdag 2 februari 2016, 22:54), NOS
  3.   Weblink bron “Amsterdam sluit fietsenwinkel om heling” (Maandag 14 december 2015, 16:03), NOS