fengsel
- feng·sel
- Afkomstig van het Oudnoorse woord fangelsi, dat weer van het Nederduitse woord vangnisse en vengnisse komt
Naar frequentie | 799 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | fengsel | fengselet fengslet |
fengsler fengsel |
fengsla fengslene |
genitief | fengsels | fengselets fengslets |
fengslers fengsels |
fengslenes fengslas |
fengsel, o
- gevangenis
- arrest (straf)
|
|
|
- [1]: varetektsfengsle
- [2]: fangenskap
- [1]: sitte i fengsel
in de gevangenis zitten
- [2]: bli dømt til 30 dagers fengsel
tot 30 dagen gevangenisstraf veroordeeld worden
- [2]: få livsvarig fengsel
levenslang krijgen
- [2]: ubetinget fengsel
onvoorwaardelijk gevangenisstraf
fengsel, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van fengsel
- feng·sel
- Afkomstig van het Oudnoorse woord fangelsi, dat weer van het Nederduitse woord vangnisse en vengnisse komt
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | fengsel | fengselet | fengsel | fengsla |
fengsel, o
- gevangenis
- arrest (straf)
- [1]: fangehus
|
|
|
- [1]: varetektsfengsla
- [1]: varetektsfengsle
- [2]: fangenskap
- [1]: sitje i fengsel
in de gevangenis zitten
fengsel, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van fengsel