1. Een fellaga uit Tunisië.


  • fel·la·ga
enkelvoud meervoud
naamwoord fellaga fellaga's
verkleinwoord - -

de fellagam

  1. (geschiedenis) verzetsstrijder tegen het Franse bestuur over Noord-Afrika in de periode van 1920 tot 1962
    • 's Avonds organiseren de mannen van het huis een klopjacht. Ze zijn met z'n tienen, jong en oud. Sommigen nemen wapens mee. Oom Jo trekt zijn uniform aan. "Dat er ratten in de kelder zitten, alla. Maar die ratten van Arabieren, nee, dat nooit!" zegt hij en moet hard lachen om zijn eigen grap. "Laten we de politie waarschuwen," smeekt grootmoeder. "Het is waarschijnlijk een fellaga! Hij is misschien niet alleen!" [2]
7 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  fellaga     le fellaga     fellagas*     les fellagas*  

fellaga m

  1. fellaga
  • Voor de spellingwijziging van 1990 werd het meervoud ook "fellaga" gespeld, net als het enkelvoud.