feestperiode
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- feest·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van feest zn en periode zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | feestperiode | feestperiodes feestperioden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de feestperiode v
- deel van het jaar met veel feesten
- ▸ De organisaties wijzen naar de voorraadregeling van vorig jaar, toen de lockdown ook vlak voor de feestperiode inging. Toen kwam er, naast de vergoeding voor loonkosten en vaste lasten, een eenmalige voorraadvergoeding tot een maximum van ruim 20.000 euro. Nu heeft het kabinet daar nog niks over bekendgemaakt.[1]
- ▸ Stoter: ,,Het is voor onze medewerkers een bijzonder en druk jaar geweest en daarom willen we graag iets terugdoen tijdens de feestperiode. Op tweede paas- en kerstdag trekken consumenten er altijd massaal op uit en die drukte willen we onze medewerkers dit jaar besparen. Zo is er tijd voor een welverdiende kerst, thuis met familie.”[2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord feestperiode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Ondernemers willen vergoeding voor overgebleven voorraden” (Maandag 20 december 2021, 12:45), NOS
- ↑ Weblink bron Sanne Schelfaut“Bouwmarkten dicht op tweede kerstdag: ‘We gunnen personeel rust’” (25-11-2020), Tubantia