faciaal
- fa·ci·aal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. het gelaat’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van facie met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | faciaal |
verbogen | faciale |
faciaal
- (medisch) met betrekking tot het aangezicht
- Het woord 'faciaal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "faciaal" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "faciaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ faciaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be