facetoog
- fa·cet·oog
- samenstelling van facet zn en oog zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | facetoog | facetogen |
verkleinwoord | facetoogje | facetoogjes |
het facetoog o
- (biologie) een oog voorzien van een groot aantal naast elkaar gelegen lenzen, de facetten
- Veel insecten hebben facetogen.
- Het woord 'facetoog' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "facetoog" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be