Facetoog en roltong van een vlinder.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·cet·oog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord facetoog facetogen
verkleinwoord facetoogje facetoogjes

Zelfstandig naamwoord

het facetoogo

  1. (biologie) een oog voorzien van een groot aantal naast elkaar gelegen lenzen, de facetten
    • Veel insecten hebben facetogen. 

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be