facetten van een geslepen diamant
  • fa·cet
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aspect, kant’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord facet facetten
verkleinwoord facetje facetjes

het faceto

  1. platgeslepen oppervak van een metaal, glas of gesteente
    • Een briljant is een geslepen diamant met 58 facetten. 
  2. (in beeldspraak) de verschillende kanten van een zaak
    • Er zitten veel interessante facetten aan deze schijnbaar eenvoudige zaak. 
94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]